De Kesel is een bisschop, ik vooralsnog niet
Zowel hijzelf (over negationisme) als Jozef De Kesel (over euthanasie) heeft een uitspraak gedaan waarmee juridisch geen enkel probleem is, zet Etienne Vermeersch de puntjes op de i. Wel is er dit verschil: De Kesel heeft institutioneel gezag, wat zijn uitspraken minder vrijblijvend maakt.
Wie? Hoogleraar emeritus.
Wat? De kwestie-De Kesel heeft niet zozeer te maken met vrije meningsuiting, het probleem is vooral dat hij een beslissing van een ziekenhuisbestuur tussen de arts-patiëntrelatie probeert te wrikken.
Vrije meningsuiting en medemenselijkheid
12 januari 2016 I Etienne Vermeersch (De Standaard - Opinie)
Mark Van de Voorde heeft mijn uitspraken niet begrepen, zo blijkt uit zijn opiniestuk ‘Waarom mag Vermeersch wat De Kesel niet mag’ (DS 9 januari). Ik zal het eens simpel uitleggen.
In België is een meningsuiting traditioneel alleen strafbaar als er laster of eerroof mee gemoeid is of een directe aansporing tot strafbare feiten. Later is daar (onder meer) het verbod van racistische, xenofobe en negationistische uitspraken bijgekomen. De vraag of de geuite meningen onwaar, verfoeilijk of immoreel zijn, doet in deze context niet ter zake. Meningsvrijheid geldt volgens het Europees Hof immers ook voor uitingen ‘die beledigen, schokken of de Staat of een deel van de gemeenschap in verwarring brengen’.
Zowel mijn uitspraak inzake negationisme als die van aartsbisschop De Kesel over euthanasie hebben aanleiding gegeven tot ophef in de sociale en andere media. Niemand heeft echter geopperd dat ze juridische gevolgen konden hebben. Het artikel van Van de Voorde is dus zonder voorwerp: De Kesel mag exact wat Vermeersch mag, en omgekeerd.
De ‘zonde’ van een Volksunie-stem
Toch is er, moreel gezien dan, een verschil. Ikzelf heb geen enkel institutioneel bekrachtigd gezag. De Kesel heeft als bisschop gezag over zijn priesters: zij leggen bij de wijding de belofte af van ‘eerbied en gehoorzaamheid’; als lid van een ziekenhuisbestuur zouden ze zich door zijn stellingname gebonden kunnen achten.
Misschien kunnen zelfs gelovigen zich nog door bisschoppelijke uitspraken laten misleiden. Toen bisschop Emiel Jozef De Smedt in 1958 in een ‘herderlijke’ brief betoogde dat stemmen voor de Volksunie een zware zonde was, bracht hij veel mensen in gewetensnood. De tijden zijn veranderd, maar misschien blijft er van die mentaliteit nog iets hangen.
Van de Voorde zelf lijkt in verband met mijn uitspraak wel een juridisch aspect te suggereren: ‘Een mening die wel strafbaar is.’ Dat is een nogal pijnlijke uitschuiver: een uitspraak over negationistische uitspraken is immers zelf geen negationistische uitspraak. Althans in mijn universiteit leert men het onderscheid tussen taal en metataal, uitspraak en meta-uitspraak. Ik verdedig geen ‘absolute vrijheid van meningsuiting’: ik sluit me ten volle aan bij de beperkingen die traditioneel in België gangbaar waren. Racistische en negationistische uitspraken vormen echter een heel apart geval. Mein Kampf, zopas opnieuw uitgegeven, bevat zowat het summum van racistische uitspraken. Redelijke mensen vinden het echter beter deze teksten opnieuw bekend te maken, zodat men ze ook terdege kan weerleggen, eerder dan ze ongemoeid verder te laten woekeren. Hetzelfde geldt uiteraard voor negationisme.
Misschien kan ik de diepe fundering van onze opinievrijheid als volgt duidelijk maken. De Bijbel en de Koran worden beschouwd als geopenbaard door een oneindig goede en wijze God. In beide boeken keurt die God de slavernij goed, een mensonterend, volstrekt immoreel instituut. Die God is dus niet oneindig goed en wijs, en daaruit volgt dat hij niet bestaat. Voor mij is dat een evidente waarheid. Ik ken echter intelligente en eerlijke mensen die dat inzicht niet volgen. De waarheid heeft haar rechten, maar dat geldt ook voor het respect voor de medemens. Trouw zijn aan mezelf kan dus alleen als ik die waarheid poog te verspreiden, maar dan zonder dwang, macht of louter formeel gezag. Alleen een beroep op de rede en op de diepe emoties die met medemenselijkheid gepaard gaan, zijn hier aanvaardbaar. Zo kan men een discussie aanvatten over wat met ‘openbaring’ bedoeld wordt. In het privéleven leidt zo’n houding tot verdraagzaamheid, in het maatschappelijke tot de vrijheid van meningsuiting.
Een bestuur heeft geen geweten
Toegepast op het pleidooi van De Kesel inzake euthanasie, kunnen we op het rationele vlak de volgende vaststelling voorleggen. In tegenstelling tot wat ‘juristen’ beweren, heeft de wetgever wel degelijk de uitbreiding van de ‘gewetensclausule’ naar rechtspersonen afgewezen. Tweemaal werd een expliciet amendement daarover in de Senaatscommissie met een ruime meerderheid verworpen. In de Kamer werd een analoog amendement eveneens weggestemd. Dat de sociaal-democraat Fred Erdman ter zitting een andere mening uitte, is – vergeleken met deze formele stemmingen – irrelevant. Tussen de wens van de lijdende patiënt en de gewetensbeslissing van de arts erkent de wetgever dus geen andere instantie. Wel kunnen andere individuen die bij de handeling betrokken zijn, eveneens de gewetensclausule inroepen.
Het stuitende van de visie van De Kesel ligt echter vooral op het morele vlak: hij eist een omkering van de waarden. Fundamenteel in onze beschaving is het respect voor de persoonlijke gewetensbeslissing en het mededogen met de lijdende medemens. Bij de patiënt gaat het om een noodkreet in een ultieme situatie, die bij Bach luidt ‘Wenn mir am allerbängsten wird um das Herze sein’. Bij de arts gaat het erom zijn vakopleiding en zijn deernis om de lijdende mens af te wegen. Dat is de meest intieme ‘wij-belevenis’ die mensen kunnen hebben. En daar wenst De Kesel de beslissing van een ziekenhuisbestuur tussen te wrikken: een instantie die geen geweten heeft – alleen mensen hebben dat – en die geen benul heeft, niet van het lijden van de patiënt en niet van de overwegingen van de arts. Het mededogen van de barmhartige Samaritaan, het zelfbeschikkingsrecht van de verlichting: met een ijzige gevoelskilte worden die basiswaarden te grabbel gegooid.