Als men de bast van de kinaboom gebruikte om de aanvallen van malaria te bestrijden, dan was dat werkzaam. Door gissen en missen zijn zo een aantal plantaardige, dierlijke en minerale stoffen gevonden die bij bepaalde ziekten een zeker effect hadden. Via de moderne wetenschappelijke methodes is in nagenoeg alle gevallen het werkzame bestanddeel uit deze grondstoffen geïsoleerd: je hoeft de zaadbol van de opiumplant niet op te eten om pijnstilling te veroorzaken: dat kan, na een eerste concentratie, via opium, en nog verder via morfine en heroïne. Een aantal wetenschapsmensen is nog steeds op zoek naar dergelijke werkzame bestanddelen in traditionele therapieën. Het voordeel van de geconcentreerde vorm is (1) dat men de hele plant (dier) niet moet opeten - die soms ook schadelijke stoffen bevat - ; (2) dat men zeker is van de aard van het product: bij planten, paddenstoelen, enz. kan er wel eens een verkeerde identificatie gebeurd zijn; (3) maar vooral dat men heel nauwkeurig de dosis kan bepalen: het is niet aan te raden om aan een hartlijder vingerhoedskruid voor te schrijven: hij zou er kunnen van sterven; maar uit nauwkeurig afgemeten dosissen digitaline kan hij voordeel halen.
Dit alles om te zeggen dat de standaardgeneeskunde er geen belang bij heeft om geneesmethodes, van welke oorsprong ook, te verwaarlozen. Wel kan het overnemen van dergelijke methodes alleen dan zinvol zijn, als men de garantie heeft dat het gebruikte middel ook echt werkzaam is en tevens ongevaarlijk. Het grote probleem bij de discussie over alternatieve geneeswijzen ligt hierin dat de meeste mensen maar niet kunnen inzien dat het relaas van enkele meer of minder ophefmakende genezingen na het toepassen van een bepaalde therapie, absoluut niet volstaat om de algemene werkzaamheid van die therapie te bewijzen. Het is godgeklaagd, maar dat inzicht kan men zeer moeilijk bijbrengen. Het verspreiden van dat inzicht heeft niets te maken met verdediging van of reclame voor "de klassieke artsen" of "de farmaceutische nijverheid": wij hameren namelijk op hetzelfde criterium wanneer wij de resultaten van astrologie, van helderziendheid, kortom van para- en pseudodisciplines, betwisten.
Dat criterium komt in algemene regel hierop neer: "Hoe minder waarschijnlijk het is, vertrekkend van alles wat we nagenoeg zeker weten, dat een bepaald fenomeen zich voordoet, des te sterker moeten de bewijsmiddelen ervoor zijn." Wanneer iemand beweert dat hij op een meter hoog boven de grond kan zweven, dan is dat in strijd met de wetten van Newton, die, in gevallen vergelijkbaar met dit voorbeeld, nog nooit ontkracht zijn. Men zou dus verpletterende bewijzen moeten leveren vooraleer we daar geloof aan hechten. Foto's, films, enz. zouden niet volstaan: er zouden herhaalde proeven moeten plaatsvinden, onder controle van meerdere goochelaars en natuurkundigen... Wanneer het over geneeskunde gaat, komen daar nog een paar moeilijkheden bij.
Ten eerste is er de juiste diagnose van de ziekte. In de tijd van Jezus geloofden veel mensen dat bepaalde ziekten veroorzaakt werden door bezetenheid door de duivel. Allerlei genezers, en vermoedelijk ook Jezus zelf, poogden die duivels uit te drijven. Als die persoon genezen was, stelde men vast dat de duivel er niet meer was; wij zijn het daar nu mee eens, met dit verschil dat we weten dat er nooit een duivel geweest is. In de meeste gevallen veroorzaakte het charisma van de genezer en het indrukwekkend spektakel van de bezwering een psychische schok die, via psychosomatische weg, de genezing tot stand bracht. Als alternatieve genezers beweren dat ze AIDS, kanker, of de ziekte van Bechterew kunnen genezen; hoe weten zij dat hun patiënten die ziekte hadden? Als ze dat via handoplegging of een andere "alternatieve" methode te weten komen; moeten wij dan geloven dat die ziekte er inderdaad was? Het lijkt mij niet zo moeilijk een ziekte te genezen die er niet is. Maar als ze de diagnose via de klassieke geneeskunde bekomen, waarom geloven ze die methode dan voor de diagnose, maar niet voor de therapie?
Ten tweede is er het onloochenbare feit dat psychische factoren een invloed kunnen hebben op het fysiek gevoel van welzijn en soms ook op het genezingsproces. Bij zogenaamde mirakels in allerlei contexten van religieuze vormen van genezing spreekt men over "faith healing", genezing door geloof. Die genezingen kunnen zich voordoen als een korte opstoot, waarna de aftakeling verder gaat; soms is het effect van blijvende aard. Dergelijke onverwachte genezingen doen zich zowel binnen de standaardgeneeskunde voor als in het alternatieve circuit. Aangezien ze een psychische oorsprong hebben, vormen ze geen bewijs voor de werkzaamheid van de gebruikte therapie zelf.
Ten derde is er het fenomeen van de spontane genezing. Dat is een zeer veel voorkomend fenomeen. Er zijn mensen die van een pijnlijke discus hernia afgeraken door een kraker, anderen door een "epidurale" inspuiting, nog anderen door kinesietherapie; bij mij is dat spontaan genezen, mede door wat op mijn houding te letten.
De ervaring van eeuwen heeft geleerd dat de spontane opvattingen van patiënten en artsen - hoe goed ze ook zijn - niet volstaan om de echte werkzaamheid van een geneesmethode te bewijzen. Eeuwenlang hebben zowel artsen als patiënten geloofd dat aderlatingen een groot aantal ziekten effectief genazen. Nu weten we dat er vooral veel mensen de dood mee ingejaagd zijn: ongecontroleerde ervaring door wie ook, is niet bewijskrachtig. Daarom heeft men een methode ontwikkeld die de dubbelblinde methode heet: een groep patiënten krijgt het te controleren middel, een andere groep krijgt een middel dat uiterlijk niet te onderscheiden is, maar dat alleen zetmeel of water bevat: een placebo. Dubbelblind betekent dat noch de patiënt, noch de onderzoekende arts, weet wie het middel en wie een placebo gekregen heeft. Rekening houdend met de hierboven vermelde moeilijkheden is er geen spoor van eenzijdigheid of dogmatisme in het feit dat men eist dat een zogenaamde geneesmethode zijn werkzaamheid (en onschadelijkheid) bewijst via deze dubbelblinde methode. Dat geldt voor alle "klassieke" geneeskundige middelen en dat moet dus ook gelden voor alle "alternatieve".
Een volgend punt : het is volkomen absurd om naast "de klassieke geneeskunde" de "alternatieve geneeskunde" te plaatsen. Er is niet zoiets als "de alternatieve geneeskunde": er zijn hele reeksen "alternatieve" geneeswijzen, die grondig van elkaar verschillen en waarvan de uitgangspunten soms diametraal tegenover elkaar staan. Als er al voor één behandeling voor één welbepaalde ziekte, binnen één alternatieve geneeswijze een werkzaamheid dubbelblind zou bewezen zijn, dan volgt daar helemaal niet uit dat die geneeswijze in haar geheel, of zelfs alle alternatieve geneeswijzen, daardoor betrouwbaar zijn.
Als bijvoorbeeld wordt aangetoond dat acupunctuur in bepaalde gevallen pijnbeheersing mogelijk maakt, dan volgt daar helemaal niet uit dat de andere beweringen binnen de acupuntuur enige grond van waarheid hebben. Tenslotte zijn er dan nog een aantal alternatieve geneeswijzen die, afgezien van het feit of er dubbelblind bewijzen geleverd werden (wat niet het geval is, met uitzondering van bovenvermeld pijnstillend effect), reeds van op voorhand als nagenoeg zeker waardeloos kunnen gelden. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de homeopathie en voor het meridianenstelsel van de acupunctuur.
In de homeopathie werkt men vaak met verdunningen waarin geen enkele mogelijk werkzame molecule nog aanwezig is: het is in strijd met de nagenoeg zekere inzichten van scheikunde en fysiologie dat een onbestaande molecule nog werkzaam zou zijn. Het feit dat dit telkens opnieuw wordt aangetoond maakt dit argument niet 'afgezaagd': men kan nooit genoeg herhalen dat een bewering waaraan zovelen geloof hechten, duidelijk weerlegd is. Het meridianenstelsel van de acupunctuur beantwoordt aan geen enkele anatomische werkelijkheid, ook als men het menselijk lichaam tot op microschaalonderzoekt. Ook hier geldt dat iets wat niet bestaat geen werking kan hebben. Hieruit volgt dat in deze gevallen de bewijsvoering, zelfs via dubbelblinde methodes, herhaaldelijk, door van elkaar onafhankelijke onderzoekers, verpletterende resultaten zou moeten voorleggen, vooraleer men er geloof kan aan hechten. Het hoeft geen betoog dat zoiets nog nooit gebeurd is.