Dierbare Emine Erturk, Sta mij toe in een geest van dialoog een persoonlijk antwoord te schrijven op uw 'Noodkreet' (DS 29 mei). Ik ben geboren in een diep gelovig gezin en heb mijn humaniora in een katholieke school doorgebracht. Daarna ben ik vijf jaar kloosterling geweest en heb zo tot mijn 24 jaar een jezuïetentoga gedragen. Ik had daar volledig vrij voor gekozen. Ik geloof u dus zondermeer als u uw keuze voor de hoofddoek verdedigt en ik respecteer u daarin, zoals ik ook mijn eigen keuze van vroeger niet verloochen. Ik heb toen, zoals u nu, eerlijk gedaan wat ik meende te moeten doen. Dat respect belet mij niet overtuigd te zijn dat ik het toen verkeerd voor had en te suggereren dat dit nu met u misschien ook het geval is. Hoe vrij onze keuze ook is, ze is beïnvloed door een conditionering in onze opvoeding. Ik ben daar uiteindelijk na vele jaren aan ontkomen Maar meningsverschillen hoeven ons niet uit elkaar te drijven. We kunnen pogen elkaar te begrijpen of eventueel te overreden. Laat het volgende duidelijk zijn: ik ben tegenstander van een verbod van de hoofddoek in het openbaar leven, hoewel ik het beter zou vinden dat mensen niet voortdurend voor hun godsdienst uitkomen. Ik pleit echter wel voor een hoofddoekverbod bij het uitoefenen van bepaalde functies. Deze voorkeur voor neutraliteit in sommige contexten is niet tegen de islam gericht. In het begin van de jaren zestig streden we voor de afschaffing van de verplichting om bij het afleggen van een eed te moeten vermelden: 'zo helpe mij God'. Achttien jaar geleden eiste ik in een scherp artikel het verwijderen van kruisbeelden uit de rechtbanken. Openbare instellingen waar macht of invloed wordt uitgeoefend, moeten immers vrij zijn van elke wereldbeschouwelijke symboliek. Niet omdat men anders noodzakelijk partijdig is, maar vanuit de optiek dat we zelfs de kans op een vermoeden van partijdigheid moeten uitsluiten. Onder deze regel vallen allen die invloed of macht hebben in rechtbanken, overheidsinstellingen en ook scholen en universiteiten. De hoofddoek bij leerlingen vergt een andere discussie. De vraag is dus niet of een persoon met een kruis of een hoofddoek al dan niet het werk goed kan doen. De vraag is of die voldoende respect opbrengt voor zijn medeburgers om hen niet te confronteren met bovengenoemd 'vermoeden', zelfs al zou dit maar bij 10 procent van hen het geval zijn. U vraagt: waarom iets opgeven, enkel omdat het 'stoort'? Wel, ik heb een hekel aan dassen. Toch draag ik soms een das om mensen niet te 'storen'. Bij hevige warmte draag ik liever shorts. In sommige moslimlanden zou ik dat niet doen omdat dat daar 'stoort'. Om dezelfde reden doe ik ook mijn schoenen uit als ik een moskee bezoek en zet ik een keppeltje op in een synagoge. Maar bij officiële contacten met burgers gaat het niet alleen om 'storen': men moet het vermoeden van partijdigheid onmogelijk maken. Tot in de jaren vijftig moesten hier de vrouwen in de kerk het hoofd bedekken; de mannen mochten dat niet. Misschien vond niet iedereen dat prettig, maar ik heb daar nooit horen over klagen. Ik neem aan dat sommige moslima's liever een hoofddoek dragen (zoals ik liever geen das draag). De vraag is echter waarom ze het zo dramatisch vinden daar soms afstand van te moeten doen. Als, zoals u schrijft, de hoofddoek gewoon een stuk kledij is, 'zoals een sok of een trui', waarom dan die intense gehechtheid eraan? Het antwoord hierop legt een zekere contradictie in uw betoog bloot. U beklemtoont dat het voor u niet gaat om een symbool van uw moslima zijn, maar even verder verwijst u toch naar de koran als handleiding voor het bedekken van het lichaam. En inderdaad, als je aan moslima's vraagt waarom ze de hoofddoek dragen, dan antwoorden ze meestal: 'omdat God dit van mij vraagt'. Zolang dit antwoord bij de grote meerderheid subjectief aanwezig is, kan men niet loochenen dat de hoofddoek objectief symbool staat voor een bepaalde houding tegenover de koran. En daar wordt het moeilijk. U spreekt met sympathie over de erkenning van de holebi's. Terecht. Maar u weet toch dat volgens de koran homoseksualiteit een verderfelijke zonde is. U weet toch dat de meeste moslima's die een hoofddoek dragen, ook in dat opzicht de koran volgen. Tik bij Google: islam homosexuality in en bezoek de eerste honderd moslimsites. Behalve één enkele, van moslimhomo's, leggen ze alle uit dat de islam dit gedrag verafschuwt. Als u ooit als arts homo's moet behandelen, mogen zij dan, op grond van uw hoofddoek, niet vrezen dat u de islamopvatting over homoseksualiteit deelt, dat ze dus 'worse than animals' zijn? Of gaat u telkens uitleggen welke stukken van de koran u aanvaardbaar vindt en welke niet? Het spijt me, maar van moslima's die dit boek volgen in verband met kledijvoorschriften, verwacht men toch normaal dat ze het ook in belangrijker materies respecteren: bijvoorbeeld inzake homoseksualiteit, gehoorzaamheid aan de echtgenoot, halve erfenis voor de vrouw, enzovoort. Aan de algemene symboolwaarde, die u loochent, kunt u, ondanks uw heel eigen opvattingen, niet ontkomen. U staat voor een onoverkomelijk dilemma. Ofwel is de hoofddoek een kledingstuk dat u graag draagt, zonder enige symboolwaarde. Maar waarom er dan zo hardnekkig aan vasthouden? Ofwel draagt u die op grond van enkele koranverzen en dan is het symboolaspect evident: trouw aan een traditionele interpretatie van de koran. Maar die verzen worden ook nog anders uitgelegd: volledige bedekking van het gezicht. Moeten we dan ook een lerares met een burka of niqab in de klas toelaten, zoals onlangs in Engeland werd geëist? Moeten we aanvaarden dat moslima's weigeren een hand te geven? Waar stopt dat eigenlijk? Ik herhaal het; ik respecteer u en ook uw mening, hoewel ik die verkeerd vind. Maar mag mijn voorkeur uitgaan naar moslima's die geen hoofddoek dragen, mede omdat ik in hun benadering meer hoop zie op een open interpretatie van de koran en dus op een moderne islam?
Salaam Aleikoem.