Een noodzakelijk debat, filosoferen over de affaire-Guggenheimer

Etienne Vermeersch

In november 1999 laat een rechter de satirische roman "Uitgeverij Guggenheimer" van Herman Brusselmans uit de handel nemen na klacht van ontwerpster Ann Demeulemeester, die samen met vele andere bekende Vlamingen in het boek figureerde. De uitspraak ten gronde op 21 december 2000 bepaalde dat de roman terug verkocht mocht worden. Herman Brusselmans werd veroordeeld tot het betalen van 100.000 BEF schadevergoeding.

In een democratie moeten alle belangrijke disputen voor het publieke forum worden beslecht, en een verspreidingsverbod sluit dat per definitie uit, stelt Etienne Vermeersch. Hoe kan men nu het geval-Brusselmans belangrijker achten dan de persvrijheid?

Er zijn momenten waarop ik mij heel eenzaam voel. Dat overkomt mij telkens weer als een standpunt dat zich met een grote helderheid aan mij opdringt, door mensen die ik in veel opzichten waardeer, als waardeloos wordt afgewezen. De mensen aan wie ik denk zijn ervan overtuigd, dat dacht ik toch, dat de vrijheid van meningsuiting een van de centrale waarden van ons maatschappelijk bestel is. En nu volstaat het dat men de persoon van wie deze vrijheid wordt gekrenkt blijkbaar verafschuwt, om van zo'n basisprincipe afstand te nemen. Vermoedelijk zouden ze dus ook niet vechten als de rechter een boek van Filip De Winter uit de rekken zou halen of als een tractaat tegen de islam of een schotschrift tegen de paus in het geding zouden zijn. Ik wel.

Laat het volgende duidelijk zijn. Ik heb nog nooit een boek van Brusselmans gelezen. Ik lees wel zijn stukjes in Humo; vele daarvan vind ik vulgair, sommige kunnen mij echt ontroeren. Maar die appreciaties hebben geen relevantie: hier gaat het erover of de publicatie van een geschrift of een andere informatievorm, van wie ook, met welke inhoud ook, mag worden belet. Het standaard antwoord daarop is: neen. Zoals van alle regels, kan ook van die worden afgeweken, maar dan wel om uitzonderlijke, zwaarwichtige redenen. Zo kan men de verspreiding van informatie beletten indien bewezen wordt dat die onherstelbaar kwaad zou berokkenen aan individuen of aan de maatschappij. Wanneer iemand in een ontvlambare situatie rechtstreeks aanzet tot geweldpleging en moord, type Radio Mille Collines , ten tijde van de volkerenmoord in Rwanda ; wanneer de verspreiding van een bericht de vredesonderhandelingen tussen Israel en de Palestijnen voor vele jaren achteruit zou slaan, dan zijn zulke hoge belangen in het geding dat de persvrijheid hiervoor even moet wijken. Het gaat dan echter om aantoonbare, onherstelbare schade. In verband met individuen is dat verwonding of dood.

Buiten deze extreme gevallen geldt het basisprincipe dat censuur - het op welke wijze ook beletten dat informatie vrij wordt verspreid - niet kan. Wie vindt dat het publiceren van een boek door Brusselmans volstaat om dat principe van vrije verspreiding van informatie aan te tasten, heeft wel een heel vreemde opvatting over de hiërarchie van de waarden. Misschien moeten we dan alleen nog de vrije meningsuiting verdedigen van diegenen die zo'n verdediging helemaal niet nodig hebben.

Hoewel dat overbodig zou moeten zijn, moet ik eraan herinneren dat een geschrift, of een andere vorm van informatie, op drie verschillende wijzen kan worden bestreden.

Men kan censuur of een publicatieverbod invoeren: dat is in de regel onaanvaardbaar (zie hierboven). In een democratie moeten alle belangrijke disputen voor het publieke forum worden beslecht en een verspreidingsverbod sluit die mogelijkheid per definitie uit. Men lost ook niets op door aan een college rechters de dictatoriale bevoegdheid te geven om vooraf uit te maken wat een belangrijk dispuut is. Elke inbreuk op dit principe vormt een precedent voor nieuwe inbreuken; is het zo moeilijk dat in te zien? Er is het openbaar debat waaraan iedereen deel kan nemen. Zo kan men in dit geval schotschriften verspreiden tegen Brusselmans, betogen, een boycot van zijn boeken voorstellen, of, wat intelligenter is, debatten inrichten over de literair-esthetische en ethische aspecten van zijn procédés. De resultaten van dit debat kunnen voor hem vernietigend zijn, maar ze blijven legitiem zolang de rechtbank er buiten gehouden wordt. Er is een derde weg, die in sommige gevallen ook voor echte verdedigers van de persvrijheid openstaat. Bij laster, eerroof of zware belediging kan iedereen zich achteraf tot de rechter wenden en hetzij strafrechtelijk, hetzij burgerrechtelijk, genoegdoening vragen. Wanneer dan uit het tegensprekelijk debat blijkt dat hij/zij ten onrechte aan de openbare minachting is prijsgegeven, of een zware morele pijn door krenking heeft geleden, dan vormt een passende straf geen aanslag op de vrijheid van meningsuiting.  

Indien de medestanders van mevrouw Demeulemeester haar via (2) en misschien ook via (3) steunen, kan ik daarvoor begrip opbrengen; maar als ze de weg beschreven onder (1) volgen, moet ik hen bestrijden. Hoe kan men nu het geval-Brusselmans belangrijker achten dan de persvrijheid? 

 "Ik heb de betwiste teksten herhaalde malen gelezen. De uitspraken van Guggenheimer zijn ordinair, vulgair, grotesk, puberaal... Maar beledigend? Kom nou!"

Wat is "beledigen"?

Want laten we eerlijk wezen. Het debat (cf. 2) over de vraag hoever men mag gaan in het vermengen van realiteit en fictie, is, vanuit een literair-esthetische en ethische benadering, zeker de moeite waard. In welke mate mag men - binnen het genre fictie - over reële personen spreken? In hoeverre mag men in een sleutelroman aan schijnbaar fictieve maar herkenbare figuren allerlei zaken toedichten? In zo'n debat zou Brusselmans bij mij en bij vele anderen allicht niet vrijuit gaan.

De zaak voor een rechtbank brengen (cf. 3) kan ook vanuit mijn optiek, maar lijkt mij helemaal niet gewonnen. Volgens het betoog van Marc Hooghe in deze krant zou het recht op privacy van mevrouw Demeulemeester zijn aangetast. Ik heb de indruk dat hij in een andere cultuur leeft. Ik heb de betwiste teksten herhaalde malen gelezen; over haar privé-leven heb ik daarin niets vernomen. Zeggen de groteske uitspraken dat haar "loezen" op haar rug staan en dat er gaatjes in haar tong zijn - van de spelden - iets over haar privacy? Als iemand zou beweren dat mijn enige verstandsknobbels onder mijn "toetert" hangen, zou ik dat als een belediging moeten opvatten, of een aantasting van mijn privacy? Als iemand mij "son of a bitch" zou noemen, zou dan de bewering dat mijn moeder een eerbare vrouw was, een aangepast antwoord zijn? Neen, dat zou alleen bewijzen dat ik niet weet hoe taal functioneert en zeker niet hoe schuttingtaal werkt. De uitspraken van Guggenheimer zijn ordinair, vulgair, grotesk, puberaal,... maar beledigend? Kom nou.

Men kan zeggen dat het mij niet toekomt uit te maken wanneer mevrouw Demeulemeester zich beledigd mag voelen. Dat klopt. Maar komt het ons toe uit te maken of miljoenen moslims zich door Rushdie beledigd mogen voelen? Kunnen wij bepalen of gelovige christenen zich door de voorstelling van God als een ezel (Reve) of van de Drievuldigheid als drie naakte mannen (Claus) beledigd mogen voelen? Verleden tijd? Probeer maar eens een naakte Mohammed op de bühne los te laten!

Zolang er geen duidelijke criteria zijn over wat, juridisch gezien, mag en niet mag inzake "belediging" - en die zijn er niet - is het beschamend als verantwoordelijke mensen menen van het maatschappelijk debat afstand te mogen doen om een rechter te laten uitmaken wanneer in literaire teksten, en nu citeer ik uit het arrest van 4 november 1999 , "de grens van het maatschappelijk toelaatbare overschreden lijkt".

Drie november 1999, De Morgen, pagina 31, 1122 woorden

© 1999 Uitgeverij De Morgen n.v.

Referenties Demeulemeester vs Brusselmans:

Wettekst: Arrest Hof van beroep Antwerpen 4 november 1999 - verbod op verspreiding Wettekst: Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen 21 december 2000 - uitspraak ten gronde De ultieme Herman Brusselmans site. Het Dossier Guggenheimer. Recensies en quasi volledige mediaverslaggeving.