De medewerking van professor Etienne Vermeersch aan de naar hem genoemde adviescommissie voor het asiel- en uitwijzingsbeleid zou volgens enkele van zijn collega's de wijsbegeerte belachelijk maken omdat hij als wijsgeer een weinig kritische houding aanneemt en zelfs 'medeplichtig' zou zijn aan het bestaande 'repressieve' beleid. Een recente mediacampagne tegen de commissie-Vermeersch heeft ten onrechte de indruk gewekt dat een meerderheid van kritische intellectuelen van de Universiteit Gent niet akkoord kan gaan met de rol van Vermeersch in het beleidsvoorbereidende werk voor een hervorming van het uitwijzingsbeleid. Wijzelf zijn de eersten om een zuivere filosofie te verdedigen die onafhankelijk is en kritisch de grondslagen van een samenleving, die er niet in slaagt om open te staan voor vluchtelingen, durft te analyseren en in vraag te stellen. Maar dit sluit natuurlijk niet uit dat een academisch filosoof ook meer direct-maatschappelijke en zelfs politieke verantwoordelijkheden op zich neemt. Men kan alleen maar bewondering hebben voor de praktische dossierkennis in een brede waaier van maatschappelijk relevante kwesties, waarmee Vermeersch belangrijke progressieve aanbevelingen doet die op korte termijn concrete toepassingen kunnen hebben. Juist daardoor steekt Vermeersch zijn nek veel verder uit dan wie veilig aan de zijlijn droomt van een betere wereld.
De heftige aanvallen van enkele Gentse filosofen zijn des te onbegrijpelijker in het licht van het feit dat de commissie-Vermeersch een verruiming van het begrip 'politiek vluchteling' aanbeveelt. De critici pikken het evenwel niet dat de commissie-Vermeersch tevens de uitwijzingsprocedures tracht te humaniseren. Dit laatste zou Vermeersch 'medeplichtig' maken aan een 'gewelddadig' beleid. Wat kunnen de critici met de term 'gewelddadig' evenwel anders bedoelen dan het vrij banale feit dat een uitwijzingsbeleid, zoals overigens elk politiek ingrijpen, desnoods dwangmiddelen aanwendt voor de handhaving ervan? Het is inderdaad waar dat geen enkele hervorming van de uitwijzingsprocedures hun intrinsiek dwangmatige karakter opheft. Juist daarom is het van belang om de technische specificaties van de uitwijzingsprocedures te hervormen in het licht van concrete ervaringen met het doel de reëel uitgeoefende dwang en de risico's op trauma's bij de betrokkenen te minimaliseren.
Indien Vermeersch dan al 'medeplichtig zou zijn, dan zijn wij dat allemaal, inclusief zijn critici. De meest liberale asielwet zal nog
altijd selecteren en uitwijzen. Zolang men niet iedereen automatisch asiel verleent, zullen er uitgeprocedeerden zijn die men tegen hun wil (dus met fysieke dwang als stok achter de deur) moet uitwijzen. Dat men daarmee ook mensen geweld aandoet die niets anders misdaan hebben dan in het verkeerde land geboren te zijn, is een jammerlijk feit waarvoor evenwel niet de uitvoerders van het asielbeleid verantwoordelijk zijn. Filosofen hebben inderdaad de taak om kritisch onderzoek te verrichten naar de voorwaarden van een samenleving die maximale bewegingsvrijheid (ook over de staatsgrenzen heen) van het individu mogelijk maakt. Maar in deze wereld hier en nu moeten dringend keuzes worden gemaakt die het leed op korte termijn tot een minimum herleiden.
Wat de commissie-Vermeersch doet, is dus maatschappelijk minstens even belangrijk als fundamenteel filosofisch onderzoek. Het moet zelfs op de eerste plaats komen. Zodra een progressieve intellectueel zoals Vermeersch op verzoek van de bevoegde instanties adviezen geeft, moet hij altijd opboksen tegen de behoudende krachten in de samenleving. Het kan dan ook niet anders dan als een tragische vergissing worden beschouwd dat sommige progressieve intellectuelen Vermeersch persoonlijk aanvallen en zelfs weigeren met hem in debat te treden. Doordat hun mediacampagne overwegend in het teken stond van op de persoon van Vermeersch gerichte verwijten, vervreemden zij zich niet alleen van hun belangrijkste objectieve bondgenoot, maar laten ze bovendien de kans liggen om publiek eventuele gerechtvaardigde - en dus constructieve - kritiek op de werkzaamheden van de commissie-Vermeersch te formuleren. In plaats daarvan krijgen we gratuit scheldproza: 'droeve deskundige', 'dienstmaagd van een repressief en kortzichtig beleid', 'de zogenaamde deskundige loopt achter de kont van de politici aan ', 'Dhr. Vermeersch bedoelt... iets wat gelijkt op het voertuig voor 'mensengoederen'-transport dat al door het Vlaams Blok werd aangeprezen', 'prutswerk van commissies als deze', 'rotzooi', 'demagoog Vermeersch'.
Intussen blijken de enkele Gentse academici die de commissie-Vermeersch in de media aanvielen zich verenigd te hebben in de werkgroep Asiel en Uitwijzing. Niet alleen verwart deze werkgroep het opnemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid met filosofische kritiek, maar bovendien heeft zij bezwaren tegen een onafhankelijk publiek optreden van een intellectueel: 'Vermeersch is één van de figuren die zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid steeds als Einzelgänger nam'. Hoe alternatief is dan het overleg 'met professoren van verschillende faculteiten... alvorens met een standpunt naar buiten te komen'. Intellectueel collectivisme lijkt ons niet bepaald een haalbaar of wenselijk alternatief. Sinds wanneer moeten academici zich in hun publiek optreden ondergeschikt maken aan de richtlijnen van één of andere werkgroep waarvan de representativiteit overigens nog moet bewezen worden?
H. Van den Enden, J. Braeckman, T. Claes, M. De Vlieghere, F. Mertens en W. Coolsaet zijn hoogleraren aan de Universiteit Gent, Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap.